Naar inhoud springen

Loefzijde en lijzijde

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door ErikvanB (overleg | bijdragen) op 18 jun 2016 om 14:29. (Wijzigingen door 82.168.26.76 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Apdency)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Loefzijde en lijzijde, ook wel loef en lij genoemd, zijn in de scheepvaart twee termen om de zijden van een schip ten opzichte van de wind aan te duiden.

De loefzijde is de scheepszijde waar de wind inkomt en de lijzijde de zijde die in de luwte van de wind ligt. Behalve bij schepen zijn de termen ook toepasbaar op bijvoorbeeld een gebergte of eiland. Bij gebergtes in streken waar een overheersende windrichting bestaat, is de lijzijde vaak de droge zijde, aangezien aan de loefzijde de wolken opgestuwd worden en daardoor aan die kant alle regen valt. De loefzijde is dan de zijde waar de wind wordt gedwongen de berg of het eiland op te gaan en waar het dus vaak regent. Dit wordt stuwingsregen genoemd.

In taalgebruik

De termen worden in verschillende combinaties gebruikt:

De term loefzijde is terug te vinden in te loef, loefzijde, te loevert of loefwant. Een schip is loefgierig als het neigt tot oploeven, dat wil zeggen als het bij het loslaten van het roer vanzelf oploeft. De meeste zeilschepen zijn licht loefgierig. Een zeilschip dat een ander zeilschip voorbij loopt, zal dit bij voorkeur te loevert doen, zodat het niet in de 'vuile wind' van de ander komt en daardoor vaart verliest. Iemand de loef af steken, betekent dan ook: Iemand voor zijn, overtreffen, voorbij steken.

De term lijzijde komt terug in het woord verlijeren. Dit is het verzet naar lijzijde door de wind. Om het verlijeren zo veel mogelijk tegen te gaan, dient de zijdelingse weerstand van een schip zo groot mogelijk te zijn. Dit wordt bereikt door middel van kielen, scheggen, loefbijters en/of zwaarden. Een schip is lijgierig, indien het uit zichzelf de neiging heeft af te vallen.

Uitdrukkingen

  • Aan loef moet je loden en gissen,
    aan lij kotsen en pissen.
  • Iemand de loef afsteken