Naar inhoud springen

Arrest Niet behandelde longinfectie

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is de huidige versie van de pagina Arrest Niet behandelde longinfectie voor het laatst bewerkt door LuanLoud (overleg | bijdragen) op 22 nov 2024 14:26. Deze URL is een permanente link naar deze versie van deze pagina.
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Niet behandelde longinfectie
Datum 25 juni 1996
Instantie Hoge Raad der Nederlanden
Rechters Ch.Th. Hermans, W.J.M Davids, C.J.G. Bleichrodt, G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, G.J.M. Corstens
Adv.-gen. L.C.M. Meijers
Soort zaak   strafkamer
Procedure cassatie
Wetgeving art. 287 Sr
Onderwerp   causaliteit, redelijke toerekening
Vindplaats   NJ 1997/563, m.nt. A.C. 't Hart
DD 96.353
ECLI   ECLI:NL:HR:1996:ZD0496

Het arrest Niet behandelde longinfectie (HR 25 juni 1996, NJ 1997/563) is een arrest van de Nederlandse Hoge Raad dat betrekking heeft op het criterium van 'redelijke toerekening' bij het leerstuk van causaliteit in het strafrecht.

Verdachte heeft zijn vriendin met een pistool in haar hals geschoten, met een dwarslaesie en kort daarna een longinfectie tot gevolg. Gezien het vooruitzicht op een leven met een (hoge) dwarslaesie, ziet het slachtoffer bewust af van verdere behandeling. Ze overlijdt aan een niet behandelde longinfectie. Verdachte wordt veroordeeld wegens doodslag. De Hoge Raad oordeelt, op basis van het criterium van redelijke toerekening, dat verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven heeft beroofd.

Na een woordenwisseling met zijn vriendin heeft verdachte een pistool gepakt en op haar geschoten. De kogel, die in haar hals is binnengetreden, heeft een halswervel beschadigd met een ‘hoge dwarslaesie’ tot gevolg, zodat ze vrijwel totaal verlamd is. Ze kon haar handen en benen niet meer gebruiken, had geen gevoel meer, was incontinent, en kon zelfs niet meer zelfstandig ademhalen. Als gevolg van het letsel kreeg ze bovendien een longinfectie, die medisch gezien wel te behandelen was, maar dat heeft zij bewust geweigerd. Zelfs met maximale medische ondersteuning had zij een verkorte levensprognose (ongeveer tien jaar) en zou de kwaliteit van haar leven niet zijn aan te merken als een menswaardig bestaan. Als gevolg van de niet behandelde longinfectie is zij enkele dagen na de schietpartij overleden. Verdachte wordt aangeklaagd wegens doodslag.

Verdachte wordt door het hof veroordeeld voor doodslag. Hij gaat in cassatie bij de Hoge Raad. Het cassatieberoep wordt verworpen.

Verdachte voert aan dat de beslissing van het slachtoffer om niet te worden behandeld aan de longinfectie de causale keten heeft doorbroken. De rechtsvraag is:

  • Heeft de verdachte zijn vriendin opzettelijk van het leven beroofd? (Ja De verdachte heeft zijn vriendin opzettelijk van het leven beroofd, omdat hij bewust een pistool heeft gepakt en op haar heeft geschoten, waarbij de kogel haar hals trof. Dit is een handeling waarvan algemeen bekend is dat het een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt)
  • Oftewel: Kan haar overlijden redelijkerwijs nog als gevolg aan zijn gedraging (het pistoolschot) worden toegerekend? (Ja Hoewel de vriendin uiteindelijk overleed aan een longinfectie die zij niet liet behandelen, is er een direct causaal verband tussen de schotwond en de longinfectie)

De Hoge Raad bevestigt het arrest van het hof:

5.4.2 (...) dat de verdachte de omstandigheden in het leven heeft geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen af te zien van medische behandeling en dat die beslissing in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft gehad, dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van de verdachte aan deze zou kunnen worden toegerekend.

De Hoge Raad liet hier meewegen dat het slachtoffer door toedoen van de verdachte buitengewoon ernstig letsel had opgelopen.

Het belang van het arrest schuilt in de manier waarop het criterium van 'redelijke toerekening' wordt toegepast.