Boomklevers
Boomklevers | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Sitta canadensis (Canadese boomklever) | |||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||
| |||||||||||
Familie | |||||||||||
Sittidae (Lesson, 1828) | |||||||||||
Sitta europaea (Boomklever) | |||||||||||
Sitta neumayer (Rotsklever) | |||||||||||
Sitta carolinensis (Witborstboomklever) | |||||||||||
Sita europaea in het Woluwepark, Brussel | |||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||
Boomklevers op Wikispecies | |||||||||||
|
Boomklevers (Sittidae) zijn een familie van de zangvogels. De familie is verwant aan de boomkruipers en behoort tot dezelfde superfamilie, de Certhioidea. De familie kent maar één geslacht Sitta (monotypisch) met 28 soorten.[1]
Kenmerken
[bewerken | brontekst bewerken]De meeste boomklevers hebben blauwgrijze bovendelen, maar 3 soorten uit Zuidoost-Azië hebben een diepblauwe rug. Ze hebben lange, stevige poten, tenen en nagels en een stevige snavel. Ze hebben een korte, recht afgesneden staart. De lichaamslengte varieert van 10 tot 20 cm.
Leefwijze
[bewerken | brontekst bewerken]Hoewel boomklevers qua gedrag en qua uiterlijk enige gelijkenis met de spechten vertonen, zijn ze in werkelijkheid niet verwant. De meeste soorten bewegen zich omhoog en omlaag langs stammen en takken van bomen (spechten klimmen alleen omhoog). Ze steunen niet, zoals spechten op hun staart. Ze zoeken in schorsspleten naar insecten en andere ongewervelden, maar ook zaden en noten staan op het menu.
Voortplanting
[bewerken | brontekst bewerken]Hun nesten bevinden zich in holten in bomen en rotsen. Enkele soorten hakken nesten uit in vermolmd hout. Het legsel bestaat uit 4 tot 10 witte, roodgevlekte eieren.
Verspreiding
[bewerken | brontekst bewerken]De soorten komen verspreid voor in Europa, Azië, Noord-Afrika en Noord-Amerika. In de Lage Landen komt maar één soort voor: de Europese boomklever (Sitta europaea).
Status
[bewerken | brontekst bewerken]Acht soorten hebben een rode lijst status: witbrauwboomklever, Algerijnse boomklever (beide bedreigd), prachtboomklever, reuzenboomklever, Corsicaanse boomklever (alle drie kwetsbaar), Yunnanboomklever, geelsnavelboomkruiper en Turkse boomklever (laatste drie gevoelig).
Taxonomie
[bewerken | brontekst bewerken]De Corsicaanse boomklever, Canadese boomklever, Turkse boomklever en Chinese boomklever werden lange tijd beschouwd als relictpopulaties van één dezelfde soort, de "zwartkopboomklever".[2] De Algerijnse boomklever werd pas in 1973 ontdekt. IOC birdnames beschouwt deze vijf als aparte soorten.[1] Volgens moleculair genetisch onderzoek uit 1998 zijn de Canadese, Corsicaanse en de Chinese boomklever drie zeer nauw verwante soorten (een clade) en de Turkse en de Algerijnse boomklever een clade die daar weer het meest verwant mee is.[3]
- Geslacht Sitta
- Sitta arctica
- Sitta azurea (Zwartbuikboomklever)
- Sitta canadensis (Canadese boomklever)
- Sitta carolinensis (Witborstboomklever)
- Sitta cashmirensis (Kashmirboomklever)
- Sitta castanea
- Sitta cinnamoventris
- Sitta europaea (Boomklever)
- Sitta formosa (Prachtboomklever)
- Sitta frontalis (Pluchekapboomklever)
- Sitta himalayensis (Witstaartboomklever)
- Sitta krueperi (Turkse boomklever)
- Sitta ledanti (Algerijnse boomklever)
- Sitta leucopsis (Witwangboomklever)
- Sitta magna (Reuzenboomklever)
- Sitta nagaensis (Kastanjebuikboomklever)
- Sitta neglecta
- Sitta neumayer (Rotsklever)
- Sitta oenochlamys (Filipijnse boomklever)
- Sitta przewalskii
- Sitta pusilla (Bruinkopboomklever)
- Sitta pygmaea (Dwergboomklever)
- Sitta solangiae (Geelsnavelboomklever)
- Sitta tephronota (Grote rotsklever)
- Sitta victoriae (Witbrauwboomklever)
- Sitta villosa (Chinese boomklever)
- Sitta whiteheadi (Corsicaanse boomklever)
- Sitta yunnanensis (Yunnanboomklever)
- ↑ a b Gill, F., Wright, M. & Donsker, D. (2010). IOC World Bird Names (version 2.6). (en)
- ↑ K.H.Voous, 1960. Atlas van de Europese vogels. Elsevier, Amsterdam.
- ↑ (en) Pasquet, E., 1998. Phylogeny of the nuthatches of the Sitta canadensis group and its evolutionary and biogeographic implications. Ibis 140(1):150-156. abstract